DE FAMILIE OVERGAAUW – EEN BAKKERSGESLACHT

Op de 2de zaterdag in september 1998, als de drukte van de jaarmarkt Zuidland weer in  zijn greep krijgt, hoopt ook de Historische Vereniging Zuytlant weer haar inmiddels tot traditie geworden tentoonstelling te houden.Ditmaal zullen het bedrijfsleven en de middenstand van Zuidland uit vroegere jaren het thema vormen, waaromheen de expositie zal worden opgebouwd. Met dit doel voor ogen […]

Op de 2de zaterdag in september 1998, als de drukte van de jaarmarkt Zuidland weer in  zijn greep krijgt, hoopt ook de Historische Vereniging Zuytlant weer haar inmiddels tot traditie geworden tentoonstelling te houden.
Ditmaal zullen het bedrijfsleven en de middenstand van Zuidland uit vroegere jaren het thema vormen, waaromheen de expositie zal worden opgebouwd. Met dit doel voor ogen vindt het bestuur van de Historische Vereniging Zuytlanl het een goede gedachte om alvast in de Nieuwsbrief op het genoemde thema wat te preluderen.

Daarom wordt nu een oud, bekend, thans niet meer bestaand bakkersbedrijf voor het voetlicht gebracht. En welk bakkersbedrijf in Zuidland kan op een langer bestaan bogen, dan het bedrijf van de familie Overgaauw, dat, begonnen omstreeks 1800, 5 generaties bakkers heeft voortgebracht? Mijn vroegste herinneringen aan de bakkersfamilie Overgaauw dateren van voor de Tweede Wereldoorlog, uit de jaren 1938, 1939. Toen woonde het gezin waartoe ik behoorde op Huis en Hof en kwam Jaap Overgaauw, de vader van Jaap Overgaauw, die nu nog als rustend bakker in het woonhuis naast de oude antieke bakkerij woont, dagelijks met brood langs de klanten. Op de transportfiets kwam hij, met voorop een houten bakkerskist, geel geverfd, naar de trant van die dagen. Slagers kwamen ook per fiets hun klanten bedienen en hadden altijd een gevlochten rieten mand, zoals Herweijer, Hoogvliet en Kees van Seventer, maar bakk.ers zoals Jaap Overgaauw, Ai de Graaff, Willem van der linden, Jan Hagenbeek en Jaap Reedijk. hadden altijd een houten bak voorop de fiets. De bak was soms zo vol, dat het deksel er niet goed meer op paste en de broden er van alle kanten uitstaken. En ze kwamen bij zomer en winter, bij weer of geen weer, bij wind of geen wind. Er moest bij hen ook brood op de plank zijn: ze konden zich niet veroorloven hun klanten te laten zitten, zeker in die vooroorlogse tijd, waarin men geen welvaart kende zoals nu en er dikwijls werkloosheid en armoede was.

Jaap Overgaauw dan kwam dus, naar ik meen, dagelijks langs (of in ieder geval eenpaar keer in de week). Hij maakte altijd een praatje over het weer of over andere belangrijke gebeurtenissen, die in de kleine dorpsgemeenschap van toen het waard waren om besproken te worden. Het mag duidelijk zijn, dat er În de betrekkelijk kleine kist, geen uitgebreide sortering brood en gebak werd opgeslagen, een patisserie waardig, welnee, wat eenvoudige broodsoorten uit die dagen: vloerbrood, kropbrood, een paar zakjes koekjes, krakelingen of zoiets, in geen geval de kunstig gevormde luxe broden, in geen geval het luxe gebak, welnee, alleen het dagelijks brood. Het brood, dat je nodig had, het stevige baksel, dat nodig was om te leven en te werken, dat voor velen bestond uit zware lichamelijke arbeid op het land, in de vlasserijen, in de haven van Rotterdam of als bezitter van een eigen bedrijf.

Eens per week rekende mijn moeder af. ‘s-Maandags kwam Jaap Overgaauw met een briefje, waarop vermeld de gehele aankoop van een week. Als mijn moeder dan betaald had kreeg zij altijd een handvol koekjes, die dan bestemd waren voor ons, kinderen. Zij smaakten lekker naar kruidnoten. Ik neem aan, dat Jaap Overgaauw die gulheid niet beperkte tot ons gezin, maar dat hij die tentoonspreidde waar eens per week werd afgerekend en waar nieuwsgierige kinderogen vanachter moeders rokken naar de vlot pralende goedgeefse bakker gluurden.
Nog een andere herinnering heb ik aan de oude Jaap Overgaauw. Mijn vader had een foto, genomen bij het oude raadhuis op de Ring, vlak voor de twee ingangen van de brandspuiten (spuit A en spuit B). Op die foto prijkten in vol ornaat de leden van de B.V.L. (de Bijzondere Vrijwillige Landstonn), een soort reserveleger uit de vooroorlogse lijden, o.a. ter bescherming van hel koninklijk huis, Kwam niet aan de koningin. Zij, de leden van de 8. V.L. zouden je ter plekke hebben neergeschoten. Het was een hele groep. Burgemeester van Andel was er ook bij (in burger) en de rest in uniform, sommigen met geweren. Behalve mijn vader staan op de foto: Jas de Hoog, Piet van der Velden, Arie van der Wacht en nog vele anderen. Keurig gegroepeerd in de lens van de fotograaf van vroeger, die de foto heeft gemaakt. En … wie er ook op stond, compleet met veldmuts en poeti’s (beenwindsels, behorend bij het uniform van voor de oorlog), was Jaap Overgaauw. Zijn functie was toch wel wat apart van die van de anderen. Jaap Overgaauw was n.1. de tamboer van het peloton vrijwilligers. Hij staat links op de foto, met zijn trommel, alsof hij op hetzelfde moment een roffel zeven moest slaan ..

Jaap Overgaauw Sr. was bij de B.V.L. vanaf de oprichting omstreeks 1914. Hem was beloofd dat als hij toe zou treden tot de B.V.L. hij niet in militaire dienst zou hoeven.
Maar die belofte werd niet waar gemaakt. want op een gegeven moment kreeg hij een oproep om te gaan keuren voor militaire dienst. Samen met Jaap Herrewijnen, Bas de Pijper, Leen Bevaart, Dirk de Fijter en anderen trok hij naar de keuring, Hij werd  goedgekeurd en moest het vaderland dienen en natuurlijk net in de mobilisatietijd. Tot 1918 heeft hij gediend. Naar zijn zoon Jaap zich meent te kunnen herinneren was hij ook in militaire dienst tamboer eer teruggekeerd in de maatschappij dook Jaap Overgaauw weer snel in het meel om zijn oude beroep weer op te pakken. Hij trouwde op 4 oktober 1923 met Joosje van de Jagt. afkomstig van Piershil. Zij kregen vijf kinderen.

Aagje was de oudste. Zij trouwde met Jacob Nieuwland en werd huisvrouw. Jaap, de tweede, volgde zijn vader op en werd bakker en heeft jarenlang Zuidland en Simonshaven voorzien van het dagelijks brood.
Toen kwam Jan, die bakkersknecht werd en jarenlang gewerkt heeft bij Ai en Kees de Graaft en later bij Hugo van der Burgh en diens zoon Abel, totdat hij AOW kreeg. Jan was in zijn jonge jaren een heel goede voetballer. Hij werd zelfs geselecteerd voor het Nederlands Zaterdagelftal, uiteraard was dat amateurvoetbal.
Marietje Overgaauw, hun zuster, trouwde met Kees van Meurs, werd huisvrouwen woont al vele jaren aan de Nijverheidstraat.
Ingen, de jongste, ging naar de Rijnvaart. Hij was uit hetzelfde meel gebakken als zijn vader en werd ook tamboer en wel bij de toen nog bloeiende muziekvereniging “De Volharding” en later ook nog drummer bij de accordeonvereniging “Con Brio”.

Als je in de winkel kwam, kwam moeder Overgaauw meestal naar voren. De winkelbel ging met een doordringend geluid over, niet elektrisch aangedreven. Het was een onvervalste mechanische bel, die wat geluid betrof niets te wensen overliet en meteen de sfeer bepaalde in de ouderwetse dorpswinkel. Naast brood, beschuit enz. verkochten de Overgaauwen ook kruidenierswaren.
In vooroorlogse tijden was het gebruikelijk, dat geboorteaangiften bij de ambtenaar van de burger1ijke stand werden gedaan in aanwezigheid van twee getuigen. Omdat Jaap Overgaauw tegenover het gemeentehuis woonde, was hij de aangewezen persoon om als getuige op te treden en op die manier de beloning die daartegenover stond te incasseren.
Heel wat Zuidlanders zouden op het aischrift van hun geboorteakte, de naam van Jaap Overgaauw als getuige vermeld kunnen zien.
Ook het kerkelijk leven had de belangstelling van Jacob Overgaauw. Hij is nog een tijd notabel geweest in de Hervormde Kerk van Zuidland. Zijn vader, ook Jacob geheten, was in dezelfde kerk, kerkvoogd.

Het Hoofd, waaraan de bakkerij stond (en nog staat) was in de eerste decennia van deze eeuw een straat  waaraan weerszijden veel kleine, oude huisjes stonden, soms bewoond door grote gezinnen, waarvan je je nu afvraagt hoe het mogelijk was, dat in die tijd zoveel mensen konden wonen in zulke kleine huisjes. Die huisjes zijn omstreeks 1965, aan de rechterzijde van het Hoofd allemaal gesloopt, om plaats te maken voor nieuwbouw,’
Volgens Jaap Overgaauw Jr. kon je op het sloopterrein toen alle puin verwijderd was, heel goed de oude “moer zien, het oude beloop van de vroegere haven, die in vroeger tijden uitmondde in de Bernisse.
In één van die oude huisjes woonde voor de oorlog J.M. Blanc, een Franse loodgieter, een “koperslager, die vroeger als een soort gastarbeider naar Nederland kwam om werk te vinden. Blanc was een goede vakman. Nu nog is in de oude bakkerij een werkstuk te vinden, dat door Blanc gemaakt is. Blanc had zijn woonhuis en zij winkeltje aan het Hoofd. Zijn werkplaats stond aan de Dam. Blanc was een huisvriend van de familie Overgaauw. Hij had zijn connecties met Frankrijk niet verbroken en liet op gezette tijden grote vaten Franse kwaliteitswijnen uit zijn vaderland komen. Die vaten werden opgeslagen in de kelder onder de bakkerij van de familie Overgaauw. De wijn werd gebotteld door Blanc zelf. De flessen werden meegenomen naar zijn winkeltje aan de overzijde van de straat, alwaar hij het excellente Franse nat aan de liefhebbers verkocht. Zelf was hij ook een liefhebber, die van het boeket en de smaak van de wijnen uit zijn vaderland ten volle wist te genieten.

De familie Overgaauw heeft vanaf het begin in 1807 altijd gebakken in een oven, die met hout gestookt werd, bij voorkeur takkenbossen. Vóór de oorlog slonden er langs de dijken en langs de sloten van de weilanden volop knotwilgen.
Langs de dijken soms wel drie rijen dik. Geregeld werden er door het polderbestuur kavels hout en takkenbossen te koop aangeboden. Uiteraard waren takkenbossen een gewild artikel voor de plaatselijke bakkers. De Overgaauwen stookten ook wel turf en scheven (een afvalproduct van het vlas) en sloophout. Jaap Overgaauw, de laatste bakker, kocht ook nog al eens een partij sloophout bij Jan van Noort en diens zoon Piet van Noort, die in de jaren vijftig en zestig veel huizen sloopten. Piet van der Werf de vrachtrijder werd nogal eens ingeschakeld voor het vervoer. In de tuin naast en achter het woonhuis werden de takkenbossen op een grote schelf opgeklampt, en uiteraard ook het sloophout.
Maar wat er ook gestookt werd. het eindproduct, dat uit de oven kwam was van goede kwaliteit. De oudere Zuidlanders weten het nog wel, het Paasbrood, dat door Overgaauw was gebakken was volgens een speciaal recept bereid en van uitstekende kwaliteit en smaak. Maar ook de krakelingen waren in smaak en kwaliteit moeilijk te evenaren. Beschuiten bakten zij ook zelf. Het woord beschuit stamt van een Frans woord af (biscuire), dat tweemaal gebakken betekent. Het eerste baksel werd gevormd door de beschuitbollen, in het Zuidlandse dialect “hêêtwit” genoemd. Die beschuitbollen waren nog zacht en bij sommige bakkers kon je die bollen warm kopen. Als die zachte bollen afgekoeld waren, werden ze doormidden gesneden en voor de tweede keer gebakken totdat ze de goede brosheid en kleur hadden Een bijzondere traditie was het verstrekken door de gemeente c.q. het Burgerlijk Armbestuur van het z.g. “Nieuwjaarsbrood”, Alle plaatselijke bakkers kregen van de gemeente het verzoek om een bepaald aantal broden te bakken en die werden dan gratis verstrekt aan de seizoenswerklozen en naar ik meen ook nog andere categorieën  van burgers. Het “Nieuwjaarsbrood” was er maar eenmaal per jaar. Daarnaast had je ook nog het “Armenbrood”. Bij toerbeurt kregen de bakkers de opdracht om voor het armbestuur te bakken en op de verstrekte bonnen konden de ontvangers daarvan lezen bij welke bakker zij het brood moesten gaan halen Overal en altijd kom je weer mensen tegen, die het net nog even iets anders willen hebben dan de gemiddelde klant.

Zo had Jaap Overgaauw enkele klanten die erg hielden van een harde korst om het brood. Die service kon gemakkelijk worden verleend. Voor hen bleef het brood tien minuten langer in de oven. Zo’n bakkersoven was een wonderlijk ding. Je kon er niet alleen wat in doen, maar ook er op. En dat gebeurde dan ook regelmatig, met name in de oogsttijd. Hele partijen prinsessenbonen en geschilde appels en peren, werden op de oven uitgespreid en net zolang aan de warmte blootgesteld totdat zij de vereiste droogtegraad hadden bereikt. De jonge Jaap werd door zijn vader aangewezen om dit droogproces te begeleiden. Tweemaal per dag moest hij op de oven klimmen om de producten te keren. Het draagloon mocht hij zelf houden, dal wil zeggen, de helft was voor hem en de andere helft moesten zijn broertjes en zusjes onderling verdelen. Het drogen op de oven, was in die tijd toen er nog geen diepvrieskisten bestonden en het steriliseren van groenten (ook wel wecken genoemd)in glazen nog maar nauwelijks bekend was, een uitstekende manier om bepaalde soorten groenten en fruit te
conserveren. Gedroogde appeltjes smaken uitstekend en gedroogde bonen waren ook best lekker Het waren niet alleen de arbeiders, die hun appeltjes kwamen drogen, maar ook de boeren en de burgers maakten veelvuldig gebruik van Overgaauw’s oven. Zodoende had hij heel wat droogklanten, tientallen per jaar. De oven moest in de loop van de jaren, gerekend vanaf 1807, verschillende keren worden vernieuwd, want op de duur stook je de oven toch kapot. Jaap Overgaauw weet niet precies meer hoeveel keer de oven is vemieuwd. Toch zijn de Overgaauwen er nooit toe over gegaan om een elektrische oven aan te schaffen. Het is altijd bij de oude, vertrouwde takkenbossen verslindende vuurvreter gebleven, totdat Jaap in 1989 zijn bakkersbroek aan de spijker hing, maar de oven staat er nog. in dezelfde ruimte, in dezelfde zeg maar gerust antieke bakkerij, waar Jaap zijn vader. zijn grootvader en zijn overgrootvader in de weer waren voor het dagelijks brood.

Hoewel … de Overgaauwen zijn indertijd toch wel een beetje met hun tijd meegegaan, want ze schaften een elektrische deegmachine aan. Die nam het zware en tijdrovende werk van het mengen en kneden van het deeg van hen over. Zij behoefden zich niet  meer wezenloos te kneden totdat de weerbarstige substantie onder hun handen was zoals zijn het wilden hebben. De machine ging het werk doen.

Ja, en vroeger was het ook nog zo, dat er hoofdzakelijk meel werd gebruikt om gewoon bruinbrood, “kropbrood”, te bakken. Het meel werd generaties lang betrokken van de Zuidlandse molen. Van Van Beek’s Handelsmaatschappij. Arie van Beek en Hannes van Beek zijn daarbij bekende namen. Toen het wittebrood in zwang kwam, aanvankelijk vooral op zaterdag, betrok. de familie Overgaauw de bloem uit de meelfabriek in Vlaardingen. Dirk van der Wat en diens zoon Jaap van der Wal, beurtschippers, bezorgden de balen op tijd bij de bakker en later deed dit het expeditiebedrijf Buitendijk.

Het brood moest niet alleen gebakken worden en in de winkel verkocht, maar ook nog bezorgd worden bij de klanten. Jaap Overgaauw jr. en Jaap Overgaauw Sr.. bezorgden niet in de polder, maar namen globaal genomen wel de ronde Molendijk – Drogendijk – Kerkweg – Beeldsweg – Stationsweg, maar zij bezorgden ook in Simonshaven, terwijl grootvader Jacob Overgaauw, die in het bezit was van paard en wagen, in zijn dagen wel in de polder bezorgde. Vergeet daarbij niet, dat in de vooroorlogse jaren het wegennet hoofdzakelijk bestond uit grindwegen. Fietsen met een zware bak voorop je fiets over een grindweg, was wel wat zwaarder dan over een asfaltweg.
Jaap Overgaauw je heeft menig kilometertje weg onder zijn pedalen zien wegglijden, voordat hij in 1989 de bakkerij definitief sloot. Jammer, maar hel was niet anders. Hij was 65 jaar en “Drees” ging in zijn onderhoud voorzien. Hij was ongetrouwd en had geen opvolger. Hij bleef in zijn oude vertrouwde bakkerij, annex woonhuis wonen.
Samen met zijn broer Jan woont hij er nu nog. De bekende kreet: “een halfie krop!” zal nooit meer in de winkel weerklinken.
Wie Jaap een beetje kent weet dat hij veel af weet van de algemene en vaderlandse geschiedenis en ook een verbazingwekkende hoeveelheid feiten kent van de historie van Zuidland. Wie bij Jaap zijn licht opsteekt over de recente Zuidlandse geschiedenis is aan een goed adres. Maar vlak Jaap zijn vader ook niet uit, want de “ouwe” Jaap wist ook het een en ander en het schijnt, dat diens vader en grootvader toch ook een bepaalde hang hadden naar de historie.
Nu heb ik iets verteld over Jaap jr. en Jaap sr., maar nog ma?r weinig over de voorgaande geslachten. Jammer genoeg is daarover minder bekend, maar iets is toch wel bewaard gebleven, Zo is bekend. dat Arij Jacobsz Overgaauw, geboren op 10 april 1771 in Oudenhoorn, tijdens de Franse tijd zijn broodbakkerij in Zuidland vestigde. Hij schijnt eerst een jaar of tien aan het Langeslop zijn bakkerij te hebben gehad (waar ook de familie De Graaft de bakkerij had en waar nu een bloemenwinkel is), voordat hij in 1807 naar het Hoofd trok. Hij koos voor het Hoofd, omdat dat zo ongeveer het drukste punt van het dorp was, in ieder geval drukker dan het Langeslop. Aan het Hoofd kocht hij twee woonhuizen. Het eerste kocht hij van de schout van Zuidland, Michiel van Rosenberg en het andere huis van Jacob Saarloos. In 1814 wordt hij ook nog vermeld als “tabaksverkooper”. Hij kon dus tengevolge van die zeldzame combinatie bakker  tabakskerver “een koekje van eigen deeg krijgen” en tegelijkertijd “een sigaar uit eigen doos” gepresenteerd krijgen.

De verdere historie laat ons in het onzekere of dit wel eens voorgekomen is. Wat hem niet gelukte was de sterke drankverkoop. Toen hij een vergunning aanvroeg om jenever te mogen verkoper, werd hem die geweigerd.
Toen Arie Jacobsz Overgaauw in 1848 stierf, nam zijn zoon Jacob Arijsz Overgaauw, geboren op 30 november 1808, de bakkerij over. De bakkerij leverde kennelijk niet voldoende revenuen op, want naast bakk.er was hij ook nog koopman en vrachtrijder, en … hoogstmerkwaardig … ook nog boer. Uit de papieren, die later bij onderzoek door het verre familielid D. Overgaauw Dzn boven water kwamen, bleek dat Jacob “finaal was vrijgesteld van de Nationale Militie uit hoofde van broederdienst bij remplacement”.
Zelfs zijn signalement stond vermeld. Een enkel onderdeel daarvan pikken wij even uit de gegevens die Dick Overgaauw zo zorgvuldig en met niet aflatende ijver over het geslacht Overgaauw heeft opgespoord: “merkbare teekenen: een kale plek op het hoofd”.
Ba kker Jacob Arijsz stierf op 24 januari 1880 en zijn zoon Jacob, geboren op 1 juli 1846 in Zuidland, kwam in de bakkerij. Ook deze Jacob was, naast bakker, boer. Hij had zijn schuur op een stuk grond staan, waar later het gemeentehuis, annex bewaarschool, annex woning van het hoofd van de bewaarschool verrees. Dit nieuwe complex kwam gereed in 1878. Voor dit doel was een flinke strook grond nodig, globaal genomen grenzend aan het Hoofd, de Ring en de Dam. De benodigde grond werd door de gemeente gekocht van Jacob Overgaauw. Een afschrift van de akte van transport is nog in het bezit van Jaap Overgaauw.
Omstreeks 1900 had Jacob Overgaauw genoeg van het boerenbedrijf. Hij ging verder met de bakkerij annex kruidenierswinkel. Hij overleed op 23 augustus 1934. Maar lang voor die tijd werkte zijn zoon Jacob Pieter al in de bakkerij. Daarover hebt u al kunnen lezen eerder in dit artikel en ook de laatste Jacob hebben we al de revue laten passeren.

Dit relaas is teneinde. We hebben een blik geworpen op de familie Overgaauw. Ik hoop, dat dit artikel een kleine bijdrage mag zijn om iets van de vroegere tijden in Zuidland wat dichterbij te halen. Een tijd waarin het bakkersgeslacht Overgaauw zijn eigen boeiende rol heeft gespeeld.

Geschreven door Piet Buis. Eerder gepubliceerd in Nieuwsbrief 25 (juni 1998)